Gezin

Intro

Wanneer je ca. 1960 iemand vroeg welk beeld het woord 'gezin' opriep, dan was hoogstwaarschijnlijk het antwoord: een vader die buitenshuis werkte (de kostwinner), een moeder die thuis bleef voor de kinderen en om het huishouden te doen, en dan die kinderen zelf. Zo zag, sinds het eind van de 19de eeuw, het ideale gezin eruit. Het feminisme van de tweede golf vond dat ook andere gezinsmodellen (die evenzeer een realiteit waren) een plaats verdienden. En het beklemtoonde dat het kostwinnersmodel helemaal niet zo ideaal was.

De onderdrukte huisvrouw

In 1963 publiceerde Betty Friedan The feminine mystique. Ze vertelde daarin hoe ongelukkig en geïsoleerd veel Amerikaanse huisvrouwen zich voelden in de knusse cocon van hun gezin. Elke dag poetsen, wassen en eten maken, weinig nieuwe indrukken, geen mogelijkheid om iets bij te leren of om hun talenten te ontplooien, weinig erkenning. Het boek was een immens succes: tal van vrouwen herkenden zich in de verhalen die Betty Friedan optekende. Het was tijd om het gezin kritisch onder de loep te nemen.

Feministische teksten uit de jaren 1970 spreken vaak over 'machtsongelijkheid'. Mannen en vrouwen hadden verschillende posities in de samenleving, met vrouwen bijna steeds in de zwakkere positie. In het gezin was dat niet anders. Mannen werden nog steeds beschouwd als het 'gezinshoofd'. Veel vrouwen waren volledig afhankelijk van het inkomen van hun echtgenoot. Hun partner hielp zelden in het huishouden of met de zorg voor de kinderen, want dat was 'vrouwenwerk'. En ook de kinderen stonden zwak, want leerden vooral om te gehoorzamen.

Partners in het gezin

De feministische beweging maakte zichtbaar hoe zwaar die ongelijkheid in het gezin op vrouwen woog. Van de grote kwesties (financieel afhankelijk zijn) tot de kleine dingen (ieders sokken oprapen), het persoonlijke was politiek.

Mannen moesten echte partners worden in het gezin en ook op dat niveau hun steentje bijdragen aan meer gelijkheid. Er moest ook komaf worden gemaakt met de mythe van het moederschap, met het idee dat vrouwen een natuurlijke aanleg hebben om met (kleine) kinderen om te gaan en daarin hun levensvervulling vinden. Voor de feministes van de tweede golf was voor kinderen zorgen (vaak) heel verrijkend en leuk, maar geen aangeboren talent. Je leerde het al doende en er was dus geen enkele reden waarom vrouwen er beter in zouden zijn dan mannen. En ja, kinderen waren geweldig, maar ze vulden niet je hele leven: veel vrouwen zeiden dat ze zich een betere moeder voelden wanneer ze ook andere dingen deden. En ze meenden dat mannen zich een betere mens zouden voelen wanneer ze meer zouden 'vaderen'.

Maar, zo zeiden vooral de linkse feministen, met goede wil alleen zouden vrouwen en mannen er niet in slagen alles op te lossen. Het probleem zat ook in hoe de samenleving was georganiseerd.

Sleutelen aan de samenleving

Om sterker te staan in hun gezin, dienden vrouwen economisch zelfstandig te zijn en hadden ze dus een eigen inkomen nodig. Hier was een taak weggelegd voor de overheid, die de combinatie van werk en zorg moest ondersteunen door middel van 'collectieve voorzieningen' [= gedeeld, gemeenschappelijk]. Zonder die steun was het eenvoudigweg niet mogelijk dat vrouwen buitenshuis werkten. Op het feministische verlanglijstje stonden allereerst kinderkribbes, maar ook opvangdiensten voor zieke kinderen, speelpleinen, ontmoetingsplaatsen voor jongeren en voor bejaarden, gedeelde keukens en wasplaatsen. Zo'n voorzieningen zouden bovendien een tegengewicht bieden tegen de ieder-voor-zich-mentaliteit van de consumptiemaatschappij (ieder een eigen tuin, wasmachine… ). In het ideale geval kwam er ook een kortere werkdag. Vrouwen zouden dan niet meer moeten kiezen tussen werk en kinderen, en mannen zouden de tijd hebben om bezig te zijn met kinderen en huishouden.

Verder moest de overheid veel meer vormen van samenleven erkennen en ondersteunen dan alleen het traditionele gezin met man/vrouw/kind(eren). Een paar gezinnen, vrienden of zussen die samen een huis kochten, dat moest gemakkelijker worden. Lesbiennes en homo's moesten kunnen trouwen. Het stigma op ongehuwde moeders en gescheiden vrouwen en mannen moest verdwijnen.

En ook: mensen moesten kunnen kiezen hoe groot hun gezin werd. Dat betekende informatie over geboorteplanning geven en zorgen dat contraceptie gemakkelijk en goedkoop te krijgen was (meer hierover bij het thema seksualiteit).

Geweld in het gezin

Tot slot ontkrachtte de feministisch beweging de mythe van het gezin als een veilige thuishaven. In de latere jaren 1970 maakte ze geweld in het gezin bespreekbaar, tot dan een taboe-onderwerp. Na een internationale conferentie over geweld op vrouwen in Brussel (1976) kwam daar een eerste vluchthuis voor mishandelde vrouwen tot stand. Gent, Antwerpen, Leuven, Roeselare, Hasselt, Ninove, Mechelen… volgden. In deze opvanghuizen, meestal met een geheim adres, konden vrouwen en hun kinderen terecht om op verhaal te komen en een oplossing te zoeken. De vluchthuizen werden gerund door vrijwilligsters, die meestal in de vrouwenbeweging actief waren.

Intrafamiliaal geweld was een zware problematiek, maar ook los daarvan konden spanningen in een gezin hoog oplopen. De ongelijke machtsverhoudingen tussen de partners waren ongezond, voor mannen, vrouwen en kinderen. Iedereen had te winnen bij meer evenwicht en gelijkheid.